Tot het jaar 1200 is de ganse streek een onherbergzaam gebied. De drassige vlakten – wazen – in de Moervaartvallei nodigen niet uit om nederzettingen op te richten. Vossen en wolven zwerven hier vrij in rond.
Dit ongerept natuurlijk landschap lokt in de Middeleeuwen kluizenaarsgroepen, die de eenzaamheid opzoeken en zich organiseren tot kloostergemeenschappen. Zo voelde ook Boudewijn van Boekel, een benedictijn van de Sint-Pietersabdij te Gent, zich aangetrokken door de stilte (!) en de verlatenheid van het gebied tussen Stekene, Sinaai en Daknam.
Hij vestigt zich in 1197 te Bodele in de buurt van het hedendaagse Klein-Sinaai.
Al vrij snel – rond 1225 – wordt de abdij van Boudelo gesticht op een stuk bebouwbare akkergrond van 40 bunders (30 ha) met bijhorende weiden, dat door de toenmalige Graaf van Vlaanderen, Boudewijn IX van Constantinopel, in 1200 aan de kluizenaar en zijn volgelingen was geschonken; Boudelo betekent “het kleine, onvruchtbare bos in de hoge, zandige streek van graaf Boudewijn”. Deze benaming geeft meteen een rake typering van de omgeving.
De abdij zal met Boudewijn van Boekel als eerste abt vanaf de 13de eeuw met behulp van pachters en vrije boeren de ontginning starten en het tot dan ongerept natuurlijk landschap bestaande uit moerassen, heidegronden en bossen, omvormen tot een rijk, afwisselend cultuurlandschap.
Het moerasgebied moest evenwel eerst drooggelegd worden. De Stekense Vaart, onderdeel van de waterweg van Gent naar de Westerschelde, wordt in opdracht van Robrecht van Bethune, de Leeuw van Vlaanderen, in 1315 aangelegd. Het kanaal zal verder een belangrijke rol spelen in de economische ontwikkeling van het gebied als transportmiddel voor turf (uit de slijkgronden), later vlas en tegels uit de Stekense steenbakkerijen. Stekene ontwikkelt in de middeleeuwen hierdoor tot één van de belangrijkste gemeenten van het Waasland.
De abdij van Boudelo wordt in 1578 tijdens de beeldenstorm (reformatie) geplunderd door de Gentse Calvinisten. De monniken vluchtten naar diverse toevluchtsoorden en lieten de abdij achter. Zo bijvoorbeeld naar hun reguge in Hulst op de foto links.
Uit het puin van de abdij wordt in 1660 de Boudelohoeve opgetrokken, die nu nog steeds als landbouwbedrijf wordt uitgebaat, gelegen in de Koebrugstraat.
Aangezien het gebied voornamelijk uit meersen bestaat, wordt het landschap grotendeels bepaald door uitgestrekte weilanden met een hoog grondwaterpeil. Om het waterpeil enigszins te verlagen, worden de weilanden omzoomd met populierenrijen, knotwilgenrijen en populierenbossen, zodat het vee ’s zomers zonder problemen op de weiden kan geraken. Op ongeveer 500 m van de Boudelohoeve bevindt zich nog een ten tijde van de Boudeloabdij aangeplant gemengd loofbos met hakhout van zwarte els, populier en waterwilg, dat volgens kaarten al ruim 600 jaar als bos bestaat. Na een jarenlange afwezigheid worden de jongste jaren opnieuw vossen en reeën gesignaleerd in de gemengde loofbossen rond het Kanaal van Stekene (Fondatie, Heirnisse), wat erop wijst dat de natuur langzaam in evenwicht komt met het door mensen aangelegde en onderhouden landschap. Of er na de Wase wolf die enkele jaren geleden opdook nog opnieuw echt wolvenhorden zullen komen, valt echter te betwijfelen. De bescherming van natuur rond het Kanaal van Stekene wordt gegarandeerd door de aankoop van eigendommen door vzw Durme en het Vlaams Gewest.