De historiek van de Fondatie door Hans Baeté (Bron: Ilvo)
In 1306 komt een zekere Willem Mostart in een Hulsterse herberg verklaren dat hij aan Boudelo drie gemeten land schenkt. Deze kleine halve hectare is gelegen in Pauluspolder, op de Hernesse. Laatstgenoemde toponiemen hebben de tijd behoorlijk goed doorstaan. Palspolder maakt volgens de Sinaaise overlevering deel uit van de westelijke Fondatie ten zuiden van de Liniedreef. Heirnisse verwijst dan weer naar een bijzonder gebruik als graasgebied. Rekening houdend met de situering door Mostart, bevond deze Heirnisse zich vermoedelijk niet enkel ten westen van de Weimanstraat (what’s in a streetname?), zoals bijvoorbeeld op topografische kaarten het geval is. De oudste bron die de kadastrale wijk Heirnisse ondubbelzinnig prangt tussen Moervaart, Stekense vaart, Fondatiebeek en Weimanstraat, is een landboek uit 1670. Het is dus goed mogelijk dat de middeleeuwse Hernesse een beduidend groter gebied besloeg en dus ook een belangrijk deel van de recentere Fondatiewijk innam. Laatstgenoemde wijk werd nota bene pas in het zeventiendeeeuwse landboek voor het eerst afgebakend.
Maar eerst wat meer duiding over het landgebruik. Waarom is een heirnisse nu een bijzonder graasgebied? En wat is het verband met onze Sinaaise etting? Volgens een befaamd Middelnederlands woordenboek is 'heirnisse’ een typisch Vlaams woord, dat de betekenissen weide en kudde vereenigt, doch waarvan de oorsprong onbekend is en dat in verwante tongvallen niet wordt aangetroffen. Een beetje een taalkundig mysterie dus... Oude pachtboeken van Boudelo tonen aan dat de Heirnissewijk tot in het midden van de achttiende eeuw overwegend als etting beheerd werd. Uit dezelfde bronnen valt bovendien af te leiden dat de Sinaaise etting het grootste deel van een omvangrijk en goed begrensd gebied in beslag nam. Dit gebied betrof de zone tussen de Liniedreef, de Moervaart en de Fondatiebeek en omvatte dus ook de zuidelijke helft van de Fondatiewijk (zie figuur verderop). In en nabij de Fondatie ligt dus niet toevallig een Ettingpad en een Ettingstraat... En deze etting van Boudelo was niet de minste. In de circa 3500 hectare die de abdij in het Waasland en Zeeland bezat, beperkte het gebruik als etting zich vrijwel geheel tot dit stukje Sinaai! De etting ontbrak wel opvallend in de zones met natte rivierklei langs de Stekense vaart en enkele kleinere waterlopen. Hier lagen volgens de tot dusver onderzochte pachtboeken van Boudelo enkel meersen, die wellicht bevloeid werden (zie vorige aflevering).
Volgens taalkundigen en landbouwhistorici verwijst ‘etting’ – in tegenstelling tot 'meers’ - naar beweiding zonder hooien (tenminste toch in dit gedeelte van Vlaanderen, want elders sprak men soms een andere taal...). Een Middelnederlands woordenboek plaatst hierbij ‘het recht van beweiding’ op de voorgrond, maar daaromtrent bestaat geen consensus. Hoe een etting er precies uitzag, is een vraag die nog meer discussie veroorzaakt. Bepaalde bronnen benadrukken het voorkomen van een ‘spontane flora’, goed beheerde houtkanten en zelfs fruitbomen. Misschien had de Sinaaise etting wel lange tijd de aanblik van een loofweide? Wie zal het zeggen - en meer nog – wie kan het aantonen?
Ligging van de Sinaaise etting op het gereduceerd Kadaster (op basis van scriptiegegevens van Yves Beaurain uit 2000), met aanduiding van de negentiende-eeuwse bossen (bleekgeel), akkers (niet-ingekleurd)
Feit is dat in het Primitief Kadaster van Sinaai, opgemaakt in de jaren 1820, geen sprake meer is van etting! Wat er toen wel was, is te zien op het Gereduceerd Kadaster van Sinaai uit de jaren 1840. Deze kaart vertoont ter hoogte van de Fondatie trouwens een opmerkelijk gelijkaardige – zij het sterk opgesplitste - perceelsstructuur als in het zeventiende-eeuwse landboek. Bijgevoegde figuur toont hoe de vroegere etting van ruwweg 250 hectare (groene perimeter) voor ongeveer de helft werd bebost (bleekgele zones) en voor de rest in akker werd omgezet (niet-ingekleurde zones). De bekomen akkers bevonden zich wel overwegend in de huidige Polderwijk, dus enkel ten zuiden van de Cadzandstraat. In de wijken Fondatie en de Heirnisse werd de etting vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw overwegend in bos omgezet! Verdere toelichtingen bij deze bosaanleg, de mogelijke verklaringen ervoor en de rol van de bodem daarbij, komen aan bod in de volgende aflevering van deze reeks.
Dat de Sinaaise etting al meer dan twee eeuwen van het toneel verdwenen is, blijkt ook uit de mondelinge overlevering. Zelfs de meest stokoude zegsman kon er zich niets concreet bij voorstellen. Misschien biedt een verdere bemoeienis met het oude toponiem Heirnisse een meer richtinggevende voorzet. De meest recente betekenis van deze plaatsnaam leidt ons naar Gent, waar zich nabij het huidige Dampoortstation een Heernesse van circa vijftig hectare bevond. Het eigenaardige ervan was dat de graasgerechtigden – de ingezetenen van het Sint-Baafsdorp – deze gemene graasgrond niet in erfpacht bezaten. Ze was volle private eigendom en werd verpacht aan een pachter, welke er dan de werkelijke houder van was. De vreye Baevenaers hadden enkel het recht er te moghen gherssenen eene coe, daervooren betalende elck tjaers acht grooten den erfachtighen (de eigenaars) ende acht grooten den houdere (de pachter).
Een andere bron leert ons dat dit weiden van ghemeene heernesse coyen in Gent een overblijfsel was van het ongeschreven weiderecht, dat aanwonenden toeliet om hun beesten – al dan niet tegen een jaarlijkse cijns - te laten grazen in de (door een heer ingepalmde) omliggende ‘wildernis’. En hiermee komen we gaandeweg terecht bij de heirnisse als synoniem voor herdgang. Deze naam verwijs naar de ‘woeste grond’, die elk dorpje in voor-heerlijke tijden ongestoord pleegde te gebruiken. Op de ene plaats was deze herdgang afgebakend door natuurlijke grenzen zoals waterlopen, elders door in de grond aangebrachte staken of palen.
We kunnen ons tenminste de vraag stellen of de Sinaaise etting misschien ook ooit zo’n herdgang is geweest, ingesloten tussen waterlopen en mogelijk gebruikt door inwoners van het aanpalende gehucht Zwaanaarde. Een gemeenschappelijk graasgebied, dat in de dertiende- veertiende eeuw eigendom werd van de Abdij van Boudelo, die het vervolgens verpachtte, maar niet kon of wou verhinderen dat het stokoude weiderecht – dit keer wel in een vercijnsde vorm - zou worden verdergezet. Hoe het ook zij: in de volgende aflevering zal duidelijk worden dat er ook bos mag zijn in dit gebied!